Ik wil het woord ‘restjesverwerking’ nooit meer horen

Dat je soms iets leest en gewoon niet weet waar je moet beginnen. De Moderne Manieren-column in dagblad Trouw van ‘etiquette-specialist’ Beatrijs Ritsema van zondag 29 november, is me er eentje. Nu ja, lees eerst zelf maar:



Ik heb toch maar wat getikt over deze column:

Ik was acht en bracht een vriendinnetje mee naar huis. Mijn Macedonische opa was op dat moment even bij ons in Nederland. In een vrij kansloze poging bijdehand te zijn, zei ik tegen mijn vriendinnetje dat ze geen hoi tegen mijn opa hoefde te zeggen, omdat hij haar toch niet verstond. Ik kan deze herinnering moeiteloos oprakelen, omdat ik mijn moeders strenge berisping en de pijn in mijn bovenarm nooit meer ben vergeten. Net als alle keren dat mijn moeder, sinds haar twintigste in Nederland, buren en kennissen bleef uitnodigen en ontvangen, terwijl de uitnodiging aan andere zijde pijnlijk vaak uitbleef. 

Beatrijs Ritsema’s column over Syrische buren die steeds eten komen brengen, en hoe je daarop dient te reageren, las ik dan ook met stijgende verbazing. Met de vraag was weinig mis, hoewel de briefschrijver er verstandiger aan had gedaan iemand aan te spreken met meer kennis van de Arabische cultuur. Of überhaupt van cultuur. ‘Single man van 57’ schrijft dat hij al drie keer een bord warm eten kreeg (‘hartstikke leuk’), en een relatie wil aangaan met zijn Syrische buren die hem als nieuwkomer in de straat hebben verwelkomd. Wel vindt hij het lastig dat ze niet goed Nederland spreken, en zijn ‘tegengeschenk’ onhandig aannamen. 

De luxe van het ongemak. Dat zo’n gezin uit Syrië in Nederland belandt – je leest vast weleens een krant, je kent de mogelijke redenen – en dat ongemak dan eigenlijk het grootste obstakel blijkt te zijn. Nu lijkt deze briefschrijver me oprecht, en hoop ik dat hij over dat ongemak heenstapt, desnoods met een taalapp in de hand. Dat hij glimlacht, buiginkjes maakt als blijk van dank (als Nederlanders Japanners nadoen, kunnen ze altijd heel goed buigen) en ook non-verbaal duidelijk maakt: we zien wel, want wat hebben we ook eigenlijk te verliezen?

Het delen van eten afdoen als ‘restjesverwerking’; alleen al door die term stonden mijn nekharen overeind. Naast pertinente onzin – in veel niet-Nederlandse culturen is eten delen een hoog goed; dat degraderen tot ‘restjes’ is respectloos – getuigt het ook van horkerige ondankbaarheid en onkunde om dit gebaar weg te zetten als onbeduidend, iets waar ‘geen extra moeite aan is besteed’.

Maar het stuitende zit hem ook in hoe de briefschrijver wordt gerustgesteld: u hoeft niets terug te doen (hoor!), blijf vooral de botte Nederlander die u geleerd was te zijn. Irritant, hoe ze contact proberen te maken, zonder eerst de taal volledig machtig te zijn. Kunnen ze niet integreren in stilte, zonder ons daarmee lastig te vallen?

Jawel hoor, schrijft Ritsema op paternalistische toon. ‘Als de ouders nauwelijks Nederlands spreken, heeft het weinig zin om hen bij u thuis op de koffie uit te nodigen. Een gesprek is dan toch niet mogelijk.’ Een onthutsend dieptepunt in een toch al naar spruitjeslucht ruikende jaren vijftig-column. Weinig zin? Hoe denkt Ritsema dat integratie precies werkt?

Die werkt volgens mij twee kanten op, en begint misschien wel bij dat door velen zo gekoesterde ‘naoberschap’: het delen van eten, miscommunicatie en daar hartelijk om kunnen lachen, het vertrouwde gevoel te weten dat, ook al zijn familieleden nu ver weg en onbereikbaar, er altijd nog buren zijn die je niet vergeten. Ongemak is slechts het eerste maar gelukkig ook het makkelijkst te nemen obstakel naar een samenleving waarin single mannen van 57 en Syrische gezinnen elkaar hard nodig zullen hebben.