Het is zowel tragisch als bijzonder handig dat we in Nederland gebruik kunnen maken van Het Genootschap Onze Taal, voor al onze taaldilemma’s. Ik zit zelf best vaak met een taaldilemma, net op het moment dat ik ervan uit ga. Er van uitga. Ervan uitga dat ik er zelf wel uitkom.
Gisteren stuitte ik niet zozeer op een dilemma dat op een handige manier opgelost kon worden, alswel op een tragisch bericht waar niemand (niemand!) zich zorgen om lijkt te maken. Het zat zo, ik wilde schrijven: Ze schreef over een vrouw en … dochter. Diens, dier? Haar dochter? De dochter van “een vrouw”, niet van “ze” die schreef, dus. Onze Taal toonde mij drie opties:
1. Ze schreef over een vrouw en diens dochter.
2. Ze schreef over een vrouw en dier dochter.
3. Ze schreef over een vrouw en haar dochter.
In zin 1 wordt met diens verwezen naar een vrouw “en dat klopt eigenlijk niet”, volgens Onze Taal; diens mag alleen naar mannelijke personen worden verwezen.
Logisch, wel.
Volgens Onze Taal is zin 3 het “gewoonst”, behalve dan met bijkomend nadeel dat hij dubbelzinnig is. Je kunt de zin namelijk ook zo lezen: “Ze schreef over een vrouw en over haar eigen dochter.” Zo klinkt het alsof de dochter van “ze” meedoet, en nee, daar wordt niet over geschreven.
En dan komt het, het treurige bericht waar niemand zich zorgen om lijkt te maken:
Zin 2 heeft dit nadeel niet, maar dier is een zó sterk verouderde vorm dat het toch niet aan te raden is hem te gebruiken.
Ik herhaal: de vrouwelijke vorm van diens – het onschuldige woordje dier – is zo sterk verouderd, dat het toch wordt afgeraden hem te gebruiken.
Doe het niet!
Waarom gebruiken we wier (van wie/wiens) eigenlijk nog wél – een dochter, wier taaldilemma onopgelost bleek – en dier niet meer? Ik vraag mij dat af.
Joop van der Horst en Kees van der Horst merken in hun boek Geschiedenis van het Nederlands in de twintigste eeuw (1999) op dat wiens het algemene woord voor beide geslachten en het meervoud is geworden. Toch kan je diens niet zomaar gebruiken om naar beide geslachten te verwijzen. Onze Taal geeft ook geen verklaring; het is zoals het is.
Dier en diens zijn restanten van het naamvallensysteem dat het Nederlands eeuwen geleden had. Tegenwoordig heeft het aanwijzend voornaamwoord die eigenlijk geen verbuigingsvormen meer.
Je leest het: dier is dood.
Dag lief vrouwelijk dier, dier vorm afgeraden wordt.